Naar de inhoud

Hieronder enkele korte toelichtingen bij belangrijke grammaticale termen die in deze grammatica worden gebruikt. De toelichtingen zijn geformuleerd vanuit het standpunt van de Esperanto-grammatica. In andere grammatica's (van Esperanto of andere talen) kunnen de termen op een enigszins andere manier worden gebruikt. De termen in de lernu!-grammatica volgen min of meer de Plena Analiza Gramatiko van Kalocsay en Waringhien.

adjektivo (bijvoeglijk naamwoord)
Woord gebruikt om een zelfstandig naamwoord of een 'zelfstandig naamwoord'-achtig 'woordje' te beschrijven.
adjekto (bepaling)
Een zinsdeel dat zegt, op welke manier, op welke plaats, op welk tijdstip, met welk instrument enz. de handeling (of toestand), uitgedrukt door de persoonsvorm, gebeurt. Elk zinsdeel behalve een persoonsvorm, onderwerp, object of predicatief, is een bepaling.
adverbo (bijwoord)
Woord gebruikt om iets te beschrijven, dat geen zelfstandig naamwoord of 'zelfstandig naamwoord'-achtig 'woordje' is (d.w.z. een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, 'bijvoeglijk naamwoord'-achtig 'woordje', een ander bijwoord, een 'bijwoord'-achtig 'woordje' of een hele zin).
afikso (affix)
Stam, die voornamelijk gebruikt wordt om samengestelde woorden te maken: achtervoegsel of voorvoegsel.
afrikato (affricaat)
Medeklinker die geproduceerd wordt door een een volledige obstructie, die men plots onderbreekt, maar slechts in die mate dat de lucht nog naar buiten kan met een wrijfklank.
aktivo (bedrijvende vorm, actieve vorm)
De gewone soort zin, waarbij het het onderwerp is, dat de handeling van de persoonsvorm uitvoert. Zie lijdende vorm.
akuzativo (accusatief)
De functie-uitgang -N. Naamval voor het lijdend voorwerp (ook wel "accusatief-object" genoemd).
apozicio (bijstelling)
Zinsdeel, dat (normaliter) net achter een ander zinsdeel staat en hetzelfde omschrijft met andere woorden.
epiteto (epitheton)
Bijvoeglijk naamwoord, 'bijvoeglijk naamwoord'-achtig 'woordje', bijwoord of 'bijwoord'-achtig 'woordje', dat een ander woord rechtstreeks beschrijft.
finitivo (bepaalde wijs)
Werkwoordvorm, die als persoonsvorm kan worden gebruikt.
frikativo (fricatief)
Medeklinker die geproduceerd wordt door een onvolledige obstructie (versmalling), waar de lucht doorheen stroomt met een wrijfgeluid.
futuro (toekomstige tijd)
Werkwoordsvorm, die een handeling of toestand uitdrukt in de komende tijd.
imperativo (gebiedende wijs)
Een werkwoord-modus die een bevel uitdrukt (één van de gebruiksvormen van de volitief in het Esperanto).
indikativo (aantonende wijs)
Werkwoord-modus, die een reële en daadwerkelijke handeling of toestand aangeeft.
infinitivo (onbepaalde wijs)
Werkwoord-modus, die een handeling of toestand op een neutrale manier benoemt, zonder aan te geven, of het een realiteit is dan wel iets gewild of iets ingebeeld.
interjekcio (tussenwerpsel)
Uitroep-'woordje'.
kondicionalo (voorwaardelijke wijs)
Werkwoord-modus, die een irreële, ingebeelde of gefantaseerde handeling of toestand aangeeft.
konjunkcio (nevenschikkend voegwoord)
'Woordje', dat zinsdelen verbindt met dezelfde functie in de zin.
konsonanto (medeklinker)
Taalklank geproduceerd door één of ander obstructie van de luchtstroom.
lateralo (lateraal)
Medeklinker geproduceerd door een obstructie beperkt tot het midden van de mond. De lucht stroomt vrij langs de zijkanten van de tong.
modo (modus)
Eén van de categorieën van werkwoordsvormen, die de verschillende houdingen van de spreker ten aanzien van het gezegde aangeven. De modi van de werkwoorden in het Esperanto zijn onbepaalde wijs, aantonende wijs, volitief (= gebiedende wijs) en voorwaardelijke wijs.
nazalo (nasaal)
Medeklinker geproduceerd door een complete obstructie via de mond. De lucht gaat in plaats daarvan door de neus.
negacio (ontkenning)
Ontkennend 'woordje'.
netransitiva (niet-transitief)
(gezegd van een werkwoord) Dat geen object kan hebben.
nominativo (nominatief)
Zelfstandig naamwoord of 'zelfstandig naamwoord'-achtig 'woordje', dat geen functie-kenmerk (voorzetsel of accusatief-uitgang) heeft.
numeralo (telwoord)
'Woordje', dat een getal aangeeft.
objekto (object)
Functie in de zin, die aangeeft wat rechtstreeks wordt getroffen door de handeling van de persoonsvorm. Soms spreekt men van een "direct object" in tegenstelling met een "indirect object". Een "indirect object" wordt in deze grammatica al-bepaling genoemd. Een gewoon (direct) object noemt men ook wel "accusatief-object". Een indirect object wordt traditioneel ook "datief-object" genoemd.
participo (deelwoord)
Woord, dat een handeling of toestand van zijn onderwerp of object voorstelt.
pasivo (lijdende vorm)
Soort "omgekeerde" zinsconstructie, waarin dat wat gewoonlijk (in de bedrijvende/actieve vorm) accusatief-object is, als onderwerp voorkomt.
plozivo (plosief)
Medeklinker geproduceerd d.m.v. een volledige obstructie, die men doorbreekt via een luchtstoot.
pluralo (meervoud)
Grammaticaal veel-aantal: meer dan één ding
predikativo (predicatief)
Zelfstandig zinsdeel, dat het onderwerp of het object beschrijft aan de hand van een werkwoord.
predikato (persoonsvorm)
De persoonsvorm is het werkwoord dat gewoonlijk een onderwerp heeft. Let op: volgens de Nederlandse wikipedia (bij het onderwerp "Gezegde_(taalkunde)") is "predicaat" een synoniem voor "gezegde". Het gezegde is de hele werkwoordgroep. In Esperanto verwijst "predikato" naar de "persoonsvorm", dus niet de hele werkwoordgroep. Ook is de Nederlandse term "hoofdwerkwoord" al gereserveerd voor iets anders; "hoofdwerkwoord" is geen synoniem van "persoonsvorm"! Zie wikipedia.
prefikso (voorvoegsel)
Affix, dat men voor andere stammen plaatst.
prepozicio (voorzetsel)
'Woordje', dat de functie in de zin aangeeft van het eropvolgende zinsdeel.
preterito (verleden tijd)
Werkwoordsvorm, die een handeling of toestand in de verleden tijd uitdrukt.
prezenco (tegenwoordige tijd)
Werkwoordsvorm, die een handeling of toestand in de tegenwoordige tijd uitdrukt.
pronomo (voornaamwoord)
'Woordje', dat men gebruikt als vervanging van een 'zelfstandig naamwoord'-zinsdeel.
singularo (enkelvoud)
Grammaticaal één-aantal.
subjekto (onderwerp)
Functie in de zin, die (in een zin in de actieve/bedrijvende vorm) aangeeft wie/wat de handeling van de persoonsvorm uitvoert.
subjunkcio (onderschikkend voegwoord)
'Woordje', dat een ondergeschikte zin verbindt met de hoofdzin.
substantivo (zelfstandig naamwoord)
Woord, dat kan fungeren als hoofdwoord van één van volgende zinsdelen: onderwerp, object, vocatief, bepaling, epiteton, supplement of predicatief.
sufikso (achtervoegsel)
Affix, dat men achter een andere stam toevoegt.
suplemento (supplement)
Rechtstreekse beschrijving (van een niet-werkwoord), waarbij de relatie met het beschreven woord wordt aangegeven door een rolkenmerk (een voorzetsel of een accusatief-uitgang).
transitiva (transitief)
(gezegd van eenwerkwoord) Dat een object kan hebben.
verbo (werkwoord)
Een woord, dat een handeling of toestand uitdrukt, en dat kan fungeren de persoonsvorm van een zin. Een infinitief (= onbepaalde wijs, in Esperanto eindigt dit op -i) beschouwt men ook als een werkwoord, hoewel een werkwoord in die vorm gewoonlijk niet als persoonsvorm kan fungeren.
vibranto (vibrant)
Medeklinker die geproduceerd wordt door meerdere opeenvolgende snelle obstructies en onderbrekingen.
vokalo (klinker)
Taalklank, die wordt geproduceerd zonder obstructie van de luchtstroom, en die een accent kan krijgen.
vokativo (vocatief)
Functie in de zin, die de persoon aangeeft, tot wie de uitspraak gericht is.
volitivo (volitief, gebiedende wijs, imperatief)
Werkwoordelijke modus, die aangeeft, dat de handeling of toestand niet reëel, is maar wel gewild.
vorteto ('woordje')
Woord, dat geen uitgang nodig heeft, maar dat in een zin kan voorkomen zoals het is.
Terug naar boven