Naar de inhoud

In het Esperanto is de hoofdregel voor de woordorde verstaanbaarheid. De woorden moeten zodanig geplaatst worden, dat de betekenis duidelijk is. De verschillende uitgangen, vooral de N, laten een grote vrijheid toe, maar die vrijheid is niet absoluut.

De meeste bijwoordelijke woordjes moeten voor de duidelijkheid net voor het woord staan waar ze bij horen, bv. ankaŭ, , tre, nur. Ook ne moet staan, voor dat wat het ontkent.

Een voorzetsel moet altijd staan voor het zinsdeel, waarvan het de functie aangeeft.

Een voegwoord moet staan voor dat waarmee het iets verbindt.

Ajn moet direct na het tabelwoord komen, dat het nuanceert.

Volgorde van de zinsdelen

De basisvolgorde van de zinsdelen volgt het model:

onderwerppersoonsvormobjectandere zinsdelen

  • Ili — sidas — sur la sofo.
    Onderwerp — persoonsvorm — bepaling van plaats.
  • La hundo — ĉasas — katon.
    Onderwerp — persoonsvorm — object.
  • Karlo — manĝas — rizon — per manĝbastonetoj.
    Onderwerp — persoonsvorm — object — bepaling van middel.
  • La virino — estas — arkitekto.
    Onderwerp — persoonsvorm — onderwerpspredicatief.
  • Ĉiuj — opinias — lin — stranga.
    Onderwerp — persoonsvorm — object — objectpredicatief.

Als men een andere woordorde gebruikt, verandert men de basisbetekenis niet, maar creëert men verschillende klemtonen. Zelfs met een predicatief kan men de woordorde niet volledig vrij bepalen, omdat een predicatief meestal geen rolkenmerk heeft. Er is een verschil tussen leono estas besto (waar) en besto estas leono (onwaar, omdat er ook andere dieren bestaan). In een zin als lernanto fariĝis instruisto is de volgorde erg belangrijk, omdat instruisto fariĝis lernanto iets heel anders betekent. In de meeste echte zinnen met een predicatief verhindert de context elk misverstand, zelfs als men een ongewone woordorde gebruikt. Maar een zin als instruisto lernanto fariĝas is nauwelijks verstaanbaar, en daarom te vermijden.

Vooraan plaatsen

Een zinsdeel, dat gewoonlijk niet vooraan in de zin komt, kan worden benadrukt door het net wel vooraan te plaatsen:

  • Terure gajaj ŝajnis al ili iliaj propraj ŝercoj. - Vreselijk leuk leken hen hun eigen grappen.

    De normale woordorde zou zijn: Iliaj propraj ŝercoj ŝajnis al ili terure gajaj.

  • La sonorilon mi volas kaj devas trovi! - De bel wil en moet ik vinden! (Vaker gebruikt in het Nederlands: "... moet en ik zal ik vinden!")

    Normaliter: Mi volas kaj devas trovi la sonorilon.

Een zinsdeel, met een KI-woord als hoofdwoord, staat normaal gezien aan het begin van zijn hoofdzin of bijzin. Die positie is bij KI-woorden dus niet apart benadrukkend. Voor het KI-woord kan echter een voorzetsel staan, dat zijn functie in de zin aangeeft:

  • Kion vi volas? - Wat wil je?
  • Mi volas tion, kion vi volas. - Ik wil wat jij wilt.
  • De kio tio ĉi venas, mia filino? - Vanwaar komt dit, dochter?
  • Mi ankaŭ ne scias, per kio oni povas klarigi tiun fakton. - Ik weet ook niet, aan de hand van wat men dat feit kan verklaren.
  • Ŝi ne sciis, en kiu flanko oni devas serĉi butiketon kun manĝeblaĵoj. - Zij wist niet, aan welke kant men een winkel met etenswaren moest zoeken.

In principe kunnen andere woorden, die met het KI-woord samenhangen, vooraan staan, maar over het algemeen heeft men liever geen niet-voorzetsel voor een KI-woord:

  • Tuj kiam la suno leviĝis, la cignoj kun Elizo forflugis de la insuleto. - Direct na zonsopgang, vlogen de zwanen met Elise naar het eilandje.
  • Sume kiom mi ŝuldas? - Hoeveel in totaal ben ik schuldig?

    Men zou sume ergens anders in de zin kunnen plaatsen.

  • Kune kun kiu vi venis? - Samen met wie ben je gekomen?

    Normaliter laat men kune weg.

De voegwoorden kaj, en sed kunnen zonder probleem voorafgaan aan een KI-woord, omdat dergelijke woordjes niet echt bij de eropvolgende zin horen, maar hem alleen verbinden met de vorige zin: Dum la trarigardado mi trovis diversajn esprimojn, kiuj siatempe ŝajnis al mi bonaj, sed kiuj nun al mi ne plaĉas kaj kiujn mi volonte ŝanĝus.

Soms kan men een zinsdeel, dat echt deel uitmaakt van een bijzin, aan het begin van de hele zin plaatsen. Dat creëert een heel nadrukkelijk effect omdat een dergelijke woordorde zeldzaam is:

  • Tiun laboron mi diris, ke mi faros. = Mi diris, ke mi faros tiun laboron. - Dat werk zei ik, zou ik doen.= Ik zei, dat ik dat werk zou doen.

    Het zinsdeel tiun laboron is object van faros, en behoort volledig tot de ke-zin. Om het te benadrukken staat het echter aan het begin van de hele zin.

  • En salono Zamenhof mi pensas, ke okazas nun la solena inaŭguro. = Mi pensas, ke okazas nun en salono Zamenhof la solena inaŭguro. - In de Zamenhof-zaal denk ik dat de plechtige opening nu doorgaat. = Ik denk, dat de plechtige opening nu in de Zamenhof-zaal doorgaat.

    De bepaling van plaats geeft niet de plaats van het denken aan, omdat de bepaling eigenlijk tot de bijzin behoort.

Dikwijls is het niet duidelijk, tot welk zinsdeel de vooraan geplaatste woorden behoren. Het kan lijken, alsof ze behoren tot de hoofdzin, omdat ze er dichter bij staan. Als het zinsdeel, dat men wil benadrukken, fungeert als onderwerp in zijn bijzin, mag men het er beslist niet uit weglaten, omdat een onderwerp bij zijn persoonsvorm moet staan. Het volgende is dus uit den boze: Tiu laboro mi pensas, ke estas malfacila. Men moet zeggen: Mi pensas, ke tiu laboro estas malfacila.

Soms, als de betekenis het toelaat, kan men een zinsdeel in een bijzin benadrukken door het gebruik van een vooraan geplaatste pri-bepaling. Als men een dergelijk zinsdeel wil benadrukken laat men het op zijn plaats in de bijzin in de vorm van een voornaamwoord of tabelwoord, en plaatst men het aan het begin van de hoofdzin inde vorm van een pri-bepaling. De benadrukte zaak komt dus twee keer voor, één keer als pri-bepaling in de hoofdzin, en één keer in de vorm van een voornaamwoord in zijn echte functie in de bijzin:

  • Pri tiu laboro mi diris, ke mi faros ĝin. = Mi diris, ke mi faros tiun laboron. - Van dat werk zei ik, dat ik het zou doen.=Ik zei, dat ik dat werk zou doen.
  • Pri tiu laboro mi pensas, ke ĝi estas malfacila. - Van dat werk denk ik, dat het moeilijk is.
  • Pri talento mi neniam aŭdis, ke vi ian havas. = Mi neniam aŭdis, ke vi havas ian talenton. - Van talent heb ik nooit gehoord, dat je er hebt.=Ik heb nooit gehoord, dat jij enig talent hebt.

Soms, als men een KI-woord aan het begin van de zin moet plaatsen, maar het KI-woord op basis van de betekenis tot de bijzin behoort, kan het resultaat heel moeilijk verstaanbaar worden. Gelukkig komen die problemen in de praktijk heel weinig voor:

  • Vi konsilas, ke ni respondu ion al ĉi tiu popolo.Kion vi konsilas, ke ni respondu al ĉi tiu popolo? - Je geeft de raad, dat wij iets antwoorden aan dit volk. → Wat raad je aan, dat wij antwoorden aan dit volk?

    Kion is het object van de persoonsvorm respondu, hoewel het dichter bij konsilas staat. De zin klinkt nochtans vrij natuurlijk, omdat kion ook verband zou kunnen houden met het werkwoord in de hoofdzin konsilas.

  • Petro diris, ke lia amiko nomiĝas Karlo.Kiel Petro diris, ke lia amiko nomiĝas? - Piet zei, dat zijn vriend Karel heet. → Hoe zei Piet, dat zijn vriend heette?

    Het gevaar bestaat, dat men denkt, dat kiel hoort bij diris, wat het een vreemde betekenis zou geven. Een verstaanbaarder alternatief is: Kiel laŭ Petro nomiĝas lia amiko?

  • Vi volas, ke mi vendu ion al vi.Kion vi volas, ke mi vendu al vi? - Je wilt, dat ik je iets verkoop. → Wat wil je, dat ik je verkoop?

    Eenvoudiger (maar met niet geheel dezelfde betekenis) is: Wat moet ik je verkopen?

Vermijd zeker de volgende zinnen, als de bijzin zelf een vraag is, want een dergelijke constructie is te gecompliceerd: Ŝi demandis, ĉu mi ŝatas muzikon.Kion ŝi demandis, ĉu mi ŝatas? Men moet zeggen Kion ŝi demandis? hoewel dit minder precies is, ofwel de pri-oplossing gebruiken die hierna wordt gegeven.

Hetzelfde probleem bestaat bij betrekkelijke (niet-vragende) KI-woorden. Ook dergelijke KI-woorden plaats men aan het begin van de bijzin. Als het betrekkelijke KI-woord echt behoort tot een bijzin van een bijzin, kan er verwarring ontstaan.

  • Vi asertis, ke vi vidis homon.La homo, kiun vi asertis, ke vi vidis, estas jam delonge mortinta. - Je beweerde, dat je een mens zag. → De mens, die je beweerde, gezien te hebben, is al lang dood.

    Een zin die je best vermijdt, omdat het lijkt alsof kiun een object is van asertis, hoewel het eigenlijk het object is van vidis. (Hier kan je het ook anders formuleren La homo, kiun vi asertis esti vidinta...)

Dikwijls kan men er onderuit komen door een vooraan geplaatste pri-bepaling. De KI-zaak behoudt zijn oorspronkelijke plaats in de vorm van een voornaamwoord, en men gebruikt een pri-bepaling als vraaguitdrukking of onderschikkend voegwoord:

  • Ŝi demandis, ĉu mi ŝatas muzikon.Pri kio ŝi demandis, ĉu mi ŝatas ĝin? - Zij vroeg, of ik van muziek hield. → Van wat vroeg ze, of ik ervan hield?
  • Vi asertis, ke vi vidis homon.La homo, pri kiu vi asertis, ke vi vidis lin, estas jam delonge mortinta. - Je beweerde, dat je een mens zag. → De mens, waarvan je beweerde , dat je hem zag, is al lang dood.

Als de KI-zaak fungeert als onderwerp, kan men het niet weglaten uit de bijzin. Het onderwerp van het werkwoord moet in zijn eigen zin voorkomen: Karlo diris, ke lia frato edziĝis.Kiu Karlo diris, ke edziĝis? Diris lijkt twee onderwerpen te hebben, terwijl edziĝis geen onderwerp lijkt te hebben. Gebruik de pri-oplossing: Pri kiu Karlo diris, ke li edziĝis?

Terug naar boven