Naar de inhoud

Woordsoorten

Er bestaan twee soorten woorden in het Esperanto: uitgangwoorden en 'woordjes':

Uitgangwoorden

De meeste woorden in het Esperanto zijn uitgangwoorden. Een uitgangwoord bestaat uit een stam (of meerdere stammen) + een uitgang van een bepaalde woordklasse , bv.: patr/o, roz/o, sun/o, am/o, kol/tuk/o, san/a, verd/a, hel/ruĝ/a, eg/e, aparten/i, bril/as, est/os, rond/ir/as.

Stammen drukken de meest verscheidene zaken uit: dieren, mensen, handelingen, kwaliteiten, abstracte dingen, concrete dingen enz... Een stam kan niet als zelfstandig woord voorkomen, hij heeft een uitgang nodig. Er bestaan negen woordvormende uitgangen: O, A, E, I, AS, IS, OS, US en U. Als men één van die uitgangen bij een stam voegt, wordt het een woord. In principe kan elk soort stam elk soort uitgang krijgen: hom/o, hom/a, hom/e, hom/i, hom/as enz..., blu/o, blu/a, blu/e, blu/i, blu/as enz..., kur/o, kur/a, kur/e, kur/i, kur/as enz...

Bepaalde stammen worden voornamelijk gebruikt bij de woordsamenstelling. Men noemt ze affixen: EBL, UL, MAL, GE e.a.

Een 'woordje' heeft geen uitgang nodig, maar kan in een zin voorkomen zoals het is. De 'woordjes' zijn een beperkte groep woorden, die basisideeën, grammaticale relaties enz... uitdrukken. Het zijn voornamelijk voorzetsels, bv. al, de, en; voornaamwoorden, bv. mi, vi, ŝi; 'zelfstandig naamwoord'-achtige 'woordjes' en 'bijvoegelijk naamwoord'-achtige 'woordjes', bv. kiu, tiu, kio, tio, kia, tia, kies, ties, ambaŭ; telwoorden, bv. unu, du, tri, dek, cent; nevenschikkende voegwoorden, bv. kaj, ; onderschikkende voegwoorden, bv. ke, ĉu, se; bijwoordelijke 'woordjes', bv.: kie, tie, for, kiam, tiam, baldaŭ, hodiaŭ, kial, tial, kiel, tiel, kiom, tiom, ankaŭ, , jes, ne; tussenwerpsels, bv. adiaŭ, bis, ho.

45 van de 'woordjes' lijken een uitgang te hebben, lijken samengesteld maar zijn het niet: tio, tia, kio, kie, iu, iel, ĉiam, ĉiom, nenial, nenies e.a. Deze 'woordjes' noemt men tabelwoorden (of correlatieven).

Functies in de zin

Een zin is een rij woorden, die samen een gedachte uitdrukken. Een zinsdeel is een woord of groep woorden, die als een éénheid fungeren in de zin.

Het belangrijkste zinsdeel is de persoonsvorm. Het is een werkwoord met één van de uitgangen AS, IS, OS, US en U (normaliter niet I): iras, sidis, batos, vidus, pensu enzovoort. Een persoonsvorm geeft aan om welke handeling of toestand het gaat.

De persoonsvorm vormt het centrum van de zin. Alle andere (hoofd)zinsdelen houden op één of andere manier verband met de persoonsvorm. Zij hebben diverse functies in de zin, bijvoorbeeld onderwerp, object, bepaling, vocatief, predicatief.

  • La junulo legas libron. - De jongeman leest een boek.

    Het werkwoord legas is de persoonsvorm. La junulo is het onderwerp. Libron is het lijdend voorwerp (ook wel: object). De rol van onderwerp in de zin wordt aangegeven door het ontbreken van een rolkenmerk (d.w.z. nominatief). De rol van lijdend voorwerp wordt aangegeven door de accusatieve uitgang -N.

  • Ŝi veturis tutan tagon per sia aŭto. - Zij reed een hele dag met haar auto.

    Het zinsdeel tutan tagon is een accusatief-bepaling, die aangeeft, hoe lang de handeling duurde. Het zinsdeel per sia aŭto is een voorzetsel-bepaling, die informeert over het instrument, dat men gebruikt voor de handeling. De functie van de eerste bepaling wordt aangegeven door de accusatiefuitgang -N. De functie van de tweede bepaling wordt aangegeven door het voorzetsel per.

  • Andreo, ĉu vi renkontis Paŭlon hodiaŭ? - André, heb je Paul ontmoet vandaag?

    Het zinsdeel Andreo is een aanspreking (vocatief)

  • La apartamento de Andreo estas malgranda. - De flat van André is klein.

    Het zinsdeel klein is een onderwerpspredicatief. Het beschrijft het onderwerp de flat via de persoonsvorm is:

Men kan een functie op drie manieren aangeven: d.m.v. een nominatief, een accusatiefuitgang -N of voorzetsels.

Een zinsdeel bestaat uit een hoofdwoord, waaraan men verschillende beschrijvingen kan toevoegen:

  • Andreo loĝas en bela apartamento kun du ĉambroj. - Andre woont in een mooie flat met twee kamers.

    In de bepaling van plaats is het zelfstandig naamwoord apartamento het hoofdwoord. Daarnaast bevat de bepaling ook een bijvoeglijk naamwoord, bela, dat een epitheton is van het hoofdwoord, en een zinsdeel kun du ĉambroj, dat een supplement is van het zelfstandig naamwoord apartamento. (Het ondergeschikte zinsdeel kun du ĉambroj heeft geen rechtstreeks verband met de persoonsvorm, maar is slechts een onderdeel van de bepaling en bela apartamento kun du ĉambroj.)

Zie ook de lijst van grammaticale termen in de Inleiding.

Terug naar boven